Geschiedenis en genealogie van de familie VAN DER BURCH in Vlaanderen (1286 – 1630)

P.A. Donche
petrus.uncius@gmail.com

Verschijningsdatum: ca. 15 juli 2022

voorraad: beschikbaar vanaf 15 juli 2022

Het boek kan besteld worden
- Door voorintekening tot 24 juli 2022 aan € 43
- Na 24 juli 2022 aan € 53

plus verpak- en verzendkosten : België € 9 (Europa: € 14)

door storting op rek. BE04 4118 0525 8131 BIC: KREDBEBB
van Pieter Donche
met vermelding 'van der Burch'

In dit boek wordt de geschiedenis van de Vlaamse familie van der Burch beschreven, vanaf de verst gekende zekere voorouders in 1286 tot circa 1630.

Hun oorsprong lag in het kleine, thans verdwenen, dorpje St.-Rijkers (Alveringem). Daar bezat de familie in de middeleeuwen een hoge stenen woontoren. Deze toren, de Burg van St.-Rijkers was het centrum van een grote heerlijkheid met vele achterlenen. Aan deze burchttoren ontleende de familie haar naam.

In de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd telden zij talrijke lokale bestuursleden: schepenen-keurheren of landhouder van de kasselrij Veurne, schepen en/of burgemeester van de stad Veurne of het stadje Lo, poortbaljuw van de stad Veurne of baljuw van de stad en kasselrij Veurne. In wettige afstamming stierf de familie uit eind 16de eeuw maar de naam en het wapen zetten zich verder in een bastaardtak. Dezen bouwden een eigen feodaal patrimonium op en werden, na uitwijking naar Brugge ook actief in het bestuur van het Brugse Vrije als schepen of burgemeester. Na enkele generaties had de bastaardtak de oorspronkelijke familie ingehaald en in de volgende generaties staken zij die nog een heel eind voorbij.

Vanuit Brugge verspreiden zij zich over de Nederlanden: in Mechelen (een voorzitter-raadsheer van de Grote Raad, lid van de Raad van State), in Utrecht (een deken van de domkerk, een griffier bij het Hof van Utrecht), in Brussel (een voorzitter van de Geheime Raad), Kamerijk (Cambrai, een aartsbisschop-hertog) en Ecaussinnes-Lalaing (als plaatsvervangend baljuw van Henegouwen). Een jongere deeltak bleef in St.-Rijkers en Alveringem, waar zij bescheidener functies uitoefenden als baljuw en ontvanger voor de abdijen van Mesen en St.-Omaars. Toch werden ook hier enkele leden schepen van het Brugse Vrije.

Tijdens het onderzoek werden tal van authentieke bronnen geraadpleegd in het Stadsarchief Veurne, het Rijksarchief Brugge, het Alg. Rijksarchief Brussel en de Archives dép. du Nord (Rijsel). Oude handschriftelijke genealogieën werden opgespoord (Kon. Bibl. Brussel, Rijksarchief Brugge, Stadsbibl. Brugge), alsook gepubliceerde genealogieën. Al deze werden aan een kritisch onderzoek onderworpen door confrontatie met authentieke archiefbronnen. Van de welhaast mythische verre afstamming en de verdonkermaning van de bastaardij die in deze oude geschriften en publicaties welig tieren werd afstand genomen.

In de bijlagen werden enkele interessante stukken getranscribeerd. Het boek wordt ontsloten door schema's van de familiestructuren en een naamindex.